Ik heb het voorrecht gehad te mogen opgroeien in een huis aan de rand van een enorm Drents eikenbos, en dus aan de rand van de stilte. Niet dat ons gezin zo stil was, integendeel, maar de stilte was wel altijd beschikbaar, onderstreept, gedragen en bewaakt door duizenden krakende en ruisende woudreuzen. Een toevluchtsoord van louter ruimte om te spelen, te lezen, te piekeren, te fantaseren en te bidden. Dat is ook wat stilte volgens mij in wezen is: ruimte.
Ik ben zelf kluizenaar, een bevoorrecht mens, een mens met een roeping die me, onverdiend, een overvloed aan stilte schenkt. Ik ben een stille rijke, met een vermogen aan stilte. Dat is niet iedereen gegeven, en in zekere zin heb ik dan ook makkelijk praten. ‘En wij dan?’ vraagt men mij. ‘We kunnen toch niet allemaal kluizenaar worden.’ Ik heb daar niet direct een antwoord op, maar ik wil hier toch een voorzichtige poging wagen om een beginnetje te maken.
Stilte staat of valt niet met de afwezigheid van geluid, maar wel met de afwezigheid van lawaai.
Lawaai is geen neutraal woord dat simpelweg ‘veel geluid’ betekent. Lawaai heeft altijd iets te maken met agressie of met verveling (en die twee zijn naaste familie van elkaar). Lawaai is bijvoorbeeld het eindeloze geleuter dat menig mensenleven verstrooit in de leegte die het tegenovergestelde is van stilte. Het bewustzijn wordt erdoor verleid zijn aandacht van het ene naar het andere te verplaatsen, het liefst naar dingen die hem niet aangaan, en dat eindeloos en eindeloos. Lawaai dringt zich op in de hardgekleurde reclamekreten die overal om ons heen dringend en dwingend staan te schreeuwen. Lawaai leeft zich uit in de oppervlakkigheid van flitsberichten op televisie en vooral het internet (dat beter lawaainet had geheten). Lawaai bloeit en gedijt vooral daar waar de koppen van de mensen zwaar zijn van trots, gretig om commentaar te leveren, leeg van afgunst en vol van weetjes die net zoveel wegen en net zo ruiken als windjes. De meest pregnante vorm van lawaai is het oordeel.
In de katholieke spiritualiteit is stilte nooit een doel op zich, maar wel een voorwaarde voor het ontmoeten van God. God bemint de stilte, zo merken we al in het Oude Testament. Daar lezen we over de profeet Elia, die een afspraak had met God om Hem op een berg te ontmoeten. Het donderde en bliksemde,
er was een aardbeving, er was een imposante hoop natuurgeweld, en de profeet bemerkte dat God in al dat spektakel niet te vinden was. Pas toen het stil werd kondigde een zacht ruisende bries de komst van de Heer aan.
In het Nieuwe Testament lezen we dat Jezus zich regelmatig terugtrekt om te bidden in de woestijn, de stille plaats bij uitstek. God spreekt overal, maar in de stilte is Hij het makkelijkste te verstaan.
Als we de stilte een plaats willen geven in ons leven zijn een paar oordoppen van het Kruidvat niet genoeg. Ook wie zich terugtrekt in een kluis zal merken dat hij daarmee niet automatisch ook de stilte heeft gevonden. Je neemt de herrie namelijk makkelijk mee, de stilte in.
Als we werkelijk stil willen worden zullen we meer moeten heiligen dan alleen onze oren. Een mens leeft in de ruimte en in de tijd.
Meer nog dan in de ruimte leven wij in de tijd, dus we zouden moeten beginnen met het heiligen van de tijd. In de kloosters en kluizen hebben we daar een uitgebreid systeem van getijdengebeden en nachtwaken voor, maar die zijn niet bruikbaar voor mensen in de wereld.
Waar zouden die dan wel mee kunnen beginnen?
Met één ding tegelijk doen, bijvoorbeeld, en niet in gedachten al bezig zijn met het volgende. Zo eenvoudig is het. Het leven is te kort en te kostbaar om de dingen liefdeloos af te werken zonder aandacht, zonder bewustzijn. Dat geldt niet alleen voor stoere dingen zoals mediteren en bidden, maar voor elk moment van de dag en elke bezigheid. Dus ook voor grasmaaien, benzinetanken, zalf op je schimmeltenen smeren, boekhouden, de was strijken, systeembeheren en je dienblad wegbrengen als je net vieze gehaktballetjes hebt gegeten bij de Ikea omdat je puberende dochter die nou eenmaal lekker vindt. Al die dingen kosten tijd. Maar al die dingen schenken ook tijd, als je tenminste bereid bent die tijd te zien, te ruiken, te proeven, te voelen en te horen.
Wie zijn tijd werkelijk beleeft, heiligt zijn tijd.
Wie zijn tijd heiligt, heiligt ook de ruimte, de plaats waar hij is, en schept zo ruimte voor zichzelf en zijn naasten. Want wie werkelijk doet wat hij aan het doen is, is ook werkelijk op de plaats waar hij zich bevindt. En dus aanwezig, bereikbaar, wakker, beschikbaar voor het leven, stil. Naar stilte moet geluisterd worden.
‘Hoe kan ik weten of ik tenminste op de goede weg ben?’ vroeg mij iemand. Dat is eigenlijk een te deftige vraag voor een arme kluisbroeder. Daarom geef ik geen antwoord, maar een trefwoord: Dankbaarheid. Als je je dankbaar voelt voor wat je hebt en wie je mag zijn, heb
je duidelijk geluisterd en aandacht geschonken. Dan móet je wel – minstens eventjes – stil zijn geweest.